Overzicht door de KRAV behandelde zaken over de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 januari 2014
Ambtshalve onderzoek
In 2012 is op verzoek van het Bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand een ambtshalve onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de door een advocaat verrichte rechtsbijstand. Ten kantore van deze advocaat zijn 15 dossiers onderzocht door drie leden van de KRAV. Het onderzoek heeft als conclusie opgeleverd dat de door betrokkene verleende asielrechtsbijstand niet voldoet aan de daarvoor geldende minimumnormen. Gelet op de bereidheid van betrokkene om alles in het werk te stellen om alsnog te voldoen aan die minimumnormen, is geadviseerd om betrokkene gedurende de periode van één jaar te laten begeleiden door een ervaren asieladvocaat. De contactpersoon dient zijn eindrapportage door te geleiden naar de KRAV, zodat de KRAV in of omstreeks juni 2014 kan beoordelen of het functioneren van betrokkene dermate is verbeterd dat de door hem verleende asielrechtsbijstand inmiddels voldoet aan de hierboven bedoelde minimumnormen. Indien mocht blijken dat zulks nog steeds niet het geval is, kan dit tot gevolg hebben dat de KRAV zal adviseren om inschrijving van betrokkene op het rechtsterrein asiel te beëindigen. Het advies van de KRAV is door de Raad overgenomen.
Inmiddels is geconstateerd dat het begeleidingstraject is mislukt. Het eerste kwartaal van 2014 is nader onderzoek gedaan. Geadviseerd zal worden om de betrokken advocaat uit te schrijven voor het verrichten van gefinancierde rechtsbijstand in asielzaken.
In 2013 zijn 5 klachten ontvangen.
Klacht 1
De mvv-aanvraag met als doel de nareis van de kinderen van klaagster is afgewezen op grond van discrepanties in de verklaringen die klaagster heeft afgelegd tijdens de behandeling van haar asielaanvraag. Klaagster heeft beklaagde verzocht om bezwaar in te dienen tegen de afwijzing. Op 8 november 2011 heeft beklaagde een bezwaarschrift op nader aan te voeren gronden ingediend. Op 26 januari 2012 verzoekt de IND om binnen twee weken de gronden van het bezwaar in te dienen. Na telefonisch overleg wordt de termijn verlengd. Uiteindelijk wordt het bezwaar op 26 maart 2012 aangevuld. Beklaagde voert als grond echter slechts aan dat klaagster het niet eens is met het besluit en gehoord wil worden. Dit is volstrekt onvoldoende. De communicatie zowel met beklaagde als met de IND voldeed niet aan de minimumeisen.
De commissie heeft geadviseerd de klacht gegrond te verklaren en geadviseerd om beklaagde de maatregel van een waarschuwing op te leggen met de mededeling dat bij herhaling uitsluiting (in enigerlei vorm) van het verrichten van gefinancierde asielrechtsbijstand kan worden overwogen. Dit advies is opgevolgd door het Bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand.
Klacht 2
Geklaagd wordt over het niet nakomen van de telefonische toezegging van beklaagde om stukken te laten vertalen en in te brengen in de beroepsprocedure van klager. Beklaagde heeft in zijn verweer niet weersproken dat hij een dergelijke toezegging heeft gedaan. Ook heeft hij niet weersproken dat hij nadien niet heeft gecommuniceerd met klager over zijn beweegredenen om de stukken niet te laten te vertalen en in te brengen. Daarmee heeft beklaagde niet voldaan aan voornoemde minimumnormen. Dat de stukken volgens beklaagde niet van belang waren voor de beoordeling van het beroep, kan er niet aan afdoen dat beklaagde hierover met klager had dienen te communiceren. Te meer omdat hij reeds had toegezegd om de stukken wel te laten vertalen en in te brengen.
De commissie heeft geadviseerd de klacht gegrond te verklaren en geadviseerd om beklaagde de maatregel van een waarschuwing op te leggen. Dit advies is opgevolgd door het Bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand.
Klacht 3
Door beklaagde wordt zowel in de zienswijze als in de beroepsgronden slechts ingegaan op één van de vele argumenten van de IND om de verblijfsvergunning niet te verlenen. Hiermee geeft beklaagde blijk van een onvoldoende deugdelijke analyse van de zaak.
Ook is de commissie van oordeel dat het handelen van beklaagde in verband met de medische problematiek van klaagster onvoldoende is geweest. Beklaagde was er van op de hoogte dat klaagster een minderjarige alleenstaande asielzoekster is die stelt mishandeld te zijn. Beklaagde had hier actief onderzoek naar moeten doen.
De commissie heeft geadviseerd de klacht gegrond te verklaren en geadviseerd om beklaagde de maatregel van een waarschuwing op te leggen met de mededeling dat bij herhaling uitsluiting (in enigerlei vorm) van het verrichten van gefinancierde asielrechtsbijstand kan worden overwogen. Dit advies is opgevolgd door het Bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand.
Klacht 4
Beklaagde heeft niet voldaan aan de volgende minimumnormen:
- Als er een wezenlijk verweer in de zaak gevoerd wordt, wordt dit in het algemeen bepleit aan de hand van een pleitnota, tenzij schriftelijke gronden zijn aangevoerd (paragraaf 6.5).
- De advocaat bevestigt gemaakte afspraken schriftelijk aan zijn cliënt. Hij houdt zijn cliënt schriftelijk op de hoogte van de stappen die hij wel en niet ten behoeve van hem onderneemt en zendt zijn cliënt tijdig een afschrift van alle gedingstukken, zoals het beroepschrift en het procesdossier (paragraaf 4.8).
- Een enkele keer kan het zinvol zijn om, als je cliënt dat wenst, contact op te nemen met de ambassade of het consulaat om te vernemen wat er nodig is voor de snelle afgifte van een laisser passez.
Niet in het geding is dat beklaagde geen schriftelijke gronden van beroep heeft ingediend en de zaak niet heeft bepleit aan de hand van een pleitnota. Uit de gang van zaken ter zitting, waarbij beklaagde kennelijk een heftige discussie heeft gevoerd met de rechter, leidt de commissie af dat er een wezenlijk verweer is gevoerd. Dit volgt ook uit de door beklaagde, na de hoorzitting, overgelegde ‘pleitnota’ die beklaagde ten behoeve van zijn bespreking met klager voorafgaand aan de behandeling van het beroep tegen de bewaring had opgemaakt. Hiermee is aldus niet voldaan aan de hierboven onder 1 genoemde minimumnorm. Onderdeel 2 van de klacht is dan ook gegrond.
Bij de behandeling van onderdeel 3 van de klacht is gebleken dat beklaagde heeft nagelaten om klager schriftelijk te informeren over de stappen die hij al dan niet heeft ondernomen en tevens gemaakte afspraken niet schriftelijk heeft bevestigd. Hiermee wordt niet voldaan aan de onder 2 genoemde minimumnorm.
Niet in het geding is dat beklaagde telefonisch contact heeft gehad met de ambassade van Marokko waarbij onder meer is aangegeven dat klager een laisser passez wenste. Beklaagde heeft gehandeld in strijd met de algemene gedragsregel voor advocaten over geheimhouding en de hierboven onder 3 gestelde minimumnorm. Onderdeel 4 en 5a van de klacht zijn dan ook gegrond.
De commissie heeft geadviseerd de klacht gegrond te verklaren en geadviseerd om beklaagde de maatregel van een waarschuwing op te leggen. Dit advies is opgevolgd door het Bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand.
Klacht 5
Beklaagde had eerder voorbereidingen moeten treffen om de bij een verzoek om een ‘interim measure’ benodigde inlichtingen gereed te maken voor verzending aan het EHRM.
Namens de dochter van *** heeft beklaagde een voorlopige voorziening bij de rechtbank Den Haag gevraagd teneinde –kort samengevat- de uitzetting van *** te voorkomen. De rechtbank Den Haag heeft op 19 juli 2013 beslist tot niet-ontvankelijkheid van eiseres in haar vordering met een kostenveroordeling van eiseres, omdat er –opnieuw kort samengevat- voor **** zelf bestuursrechtelijke voorzieningen zijn (geweest) om te procederen en in die procedures de belangen van de dochter kunnen worden meegewogen. Anders dan beklaagde meent, bevat de door beklaagde na de zitting van de Klachtencommissie overgelegde beslissing van de Hoge Raad van 21 september 2012, NJ 2013, 22, geen enkel aanknopingspunt voor de beoordeling van de vraag of de door de dochter van **** aangespannen procedure noodzakelijk is voorafgaande aan het verzoek om een ‘interim measure’, omdat anders het EHRM zal oordelen dat de nationale rechtsmiddelen nog niet zijn uitgeput. De commissie acht ook dit onderdeel van de klacht gegrond.
De commissie heeft geadviseerd de klacht gegrond te verklaren en geadviseerd om beklaagde de maatregel van een waarschuwing op te leggen met de mededeling dat bij herhaling uitsluiting (in enigerlei vorm) van het verrichten van gefinancierde asielrechtsbijstand kan worden overwogen. Dit advies is opgevolgd door het Bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand.